Kom laten wij aanbidden de koning

Kerstpreek over Matteüs 2:1-12

De koning is geboren

Er was eens een koning. Hij was misschien wel de machtigste koning van alle koningen. Prachtige paleizen en prachtige tempels had hij laten bouwen. Zo mooi en groot dat duizenden jaren later mensen nog steeds zijn gebouwen zouden bewonderen.

Veel van zijn macht en rijkdom kreeg hij doordat hij slaven had. Een heel volk van slaven. Sterke mensen die heel veel werk voor hem deden. Daar was hij blij mee, maar het was ook ongemakkelijk. Altijd weer was hij bang dat de slaven te sterk zouden worden. Dat ze op een dag de macht in zijn rijk zouden overnemen. Hij liet zijn slaven daarom keihard werken. Dat zou er voor zorgen dat er ook heel wat van hen zouden sterven. Dan zou dat slavenvolk niet te groot, niet te sterk worden.

Op een dag kwam er een wijze man, een magiër, bij de koning. Deze wijze man vertelde de koning dat er iemand in dat slavenvolk geboren zou worden die als hij volwassen was, de macht zou grijpen. De koning zou zijn macht verliezen en dat slavenvolk zou de baas worden. De koning schrok. Dat mocht niet gebeuren!

En dus nam hij een verschrikkelijk besluit. Hij besloot dat alle jongentjes die bij de slaven geboren zouden worden gedood moesten worden. Dan kon er nooit iemand uit dat slavenvolk de macht grijpen. Dat was natuurlijk vreselijk voor het volk van de slaven. Al die baby’tjes die gedood moesten worden!

In die tijd was er een man uit dat volk van de slaven. Hij maakte zich grote zorgen. Om zijn volk. En om zijn gezin. Zijn vrouw was namelijk zwanger. Hij bad: ‘God help mij, help ons.’ In een droom kreeg hij antwoord. God zei: ‘Wees niet bang. Ik heb ook je voorouders uit moeilijke situaties gered. Dat zal ik nu ook doen. Jouw zoon zal degene zijn die je volk bevrijd. Daar zal de koning niets tegen kunnen doen.’

En zo is het gegaan. De jongen werd geboren. Na een paar maanden plaatsten zijn ouders hem in een rieten mandje, waterdicht, op de rivier. Daar werd hij gevonden door de dochter van de koning en zij zorgde voor hem als voor haar eigen zoon. Ze noemde hem ‘Mozes’ – die uit het water is gehaald. En later, inderdaad, bevrijdde hij zijn volk uit de macht van de koning van Egypte.

Het is al een heel oud verhaal. Nee, het staat zo niet in de Bijbel. Maar in de tijd waarin de Bijbel werd geschreven vertelden mensen dit verhaal aan elkaar. Het verhaal over Jezus dat we gelezen hebben heeft veel overeenkomsten. Heb je ze gehoord?

Al die overeenkomsten zijn natuurlijk niet toevallig. Ze wil zeggen: let op, deze Jezus, is een nieuwe Mozes. Een nieuwe leider, die zijn volk gaat bevrijden. Dat had de engel ook letterlijk tegen Jozef gezegd: Hij is degene die zijn volk zal bevrijden van hun zonden.

Wat is je reactie – verzet?

Met Kerst vieren we dus de geboorte van een Bevrijder. De Bevrijder van de zonden, wordt hij genoemd. Voor alle duidelijkheid:  Zonden – dat is niet – dat je je niet houdt aan de regeltjes. Zonde is vooral: je doel missen als mens. Zonde is alles waardoor we het leven een beetje – of veel – minder mooi maken. Ten diepste is het houding van op jezelf gericht zijn ten koste van een ander. De gevolgen zijn heftig. In het groot:  Armoede, oorlog, milieuvervuiling, klimaatverandering, criminaliteit, vluchtelingenstromen. Of in het klein: gebroken families, ruzie, verwijdering tussen mensen, trauma’s, gepest worden, negatief over jezelf denken. Allemaal gevolgen van zonden.

Terecht dat we vieren dat degene die ons bevrijd van de zonden geboren is. Daar staat toch iedereen bij te juichen?

Dat blijkt toch niet het geval. Bevrijding roept ook eigenlijk altijd verzet op. Of het nu om bevrijding uit de slavernij gaat, of om betere arbeidsomstandigheden voor arbeiders in Qatar. Of als er iemand is die vrouwen wil bevrijden uit gedwongen prostitutie of uit een situatie van huiselijk geweld, altijd komt er verzet. Er zijn bij bevrijding ook mensen en machten die hun positie verliezen. Deze koning aanvaarden betekent ook – niet meer zelf de koning, de baas willen zijn.

Zoals Herodes. Hij hoort: Er is een nieuwe koning geboren. En hij vraagt zich af: Hoe moet het dan met mij en met mijn macht? Hij verzet zich met alles wat er in hem is om die bevrijding te stoppen

Afwachten?

En heel wat mensen laten hem, of helpen hem. Ze kiezen niet voor de bevrijder. Ze kiezen niet tegen de Bevrijder. Ze wachten af. Zoals die priesters en wetsleraren. Actieve, betrokken gelovige mensen die veel weten van de Bijbel. Ze weten waar de Bevrijder geboren zal worden. Maar zij gaan niet met de wijze mannen mee. Ze wachten af.

Ze houden zich op de vlakte. Wel zo veilig als er een koning is die deze nieuwe Bevrijder wil doden. Maar eens afwachten hoe dit verder gaat. Wat zou jij doen? Die bevrijder tegenwerken. Maar een beetje afwachten. Of moet je die nieuwe Bevrijder wel gaan opzoeken?

Zoals die wijze mannen. Ze hebben zijn ster gezien. Ze moeten wel. Dat is het doel van hun leven geworden. Daarom zijn ze op reis.

Of aanbidding?

Eigenlijk gek, als je erover nadenkt dat alleen die wijze mannen op weg gaan. Het zijn mannen uit een ander land. Zíj komen die vreemde koning aanbidden. Gek…

En tegelijk – ik zie dat in de kerk ook nogal eens gebeuren. Dat je je leven lang al bij de kerk hoort maar het je eigenlijk allemaal niet zoveel zegt, dat je er niet echt voor in beweging komt. En dan zijn er opeens mensen van buiten. Voor hen is het allemaal nog nieuw. En zij zijn superenthousiast. Mooi om te zien is dat. Van de week nog. Hadden we hier in de kerk een avond voor nieuwe mensen van Oase. Helaas kon niet iedereen die wilde erbij zijn. Maar toch waren er drie mensen die vertelden wat ze in de afgelopen tijd meemaakten en waardoor ze nu graag bij Jezus willen horen. Als de wijze mannen vandaag op reis gingen op weg naar het kind, dan zouden zij meegaan!

De wijze mannen gaan op weg om het kind te aanbidden. Ze plaatsen zichzelf niet meer in het centrum van hun leven, maar dit kind. Deze Bevrijder. Ze geven hem geschenken als voor een koning.

De vierde wijze

Er is trouwens een verhaal dat er nog iemand was, die de pasgeboren koning had willen bezoeken, maar die te laat kwam. Het was een jongen, een kind, denk ik. Artaban, heette hij, maar zijn vrienden noemden hem Artie. Hij had ook geschenken voor het kind meegenomen: een voetbal, een mooie jas en een zak met koekjes. (Laten zien.)

Hij had met de andere wijzen afgesproken om op weg te gaan naar de koning die geboren was. Maar toen hij bijna op de plek was waar ze hadden afgesproken, kwam hij een ander kind tegen met haar vader en moeder. Ze zaten dicht tegen elkaar langs de kant van de weg. ‘Wat doen jullie hier?’ vroeg  de jongen. We proberen elkaar warm te houden, zei de vader. ‘We zijn voor de oorlog uit ons land gevlucht. Maar we wisten niet dat het hier zo koud zou zijn. En dus hebben we geen warme jas voor Sara bij ons.’ Hij wees naar zijn dochtertje. Artie zag haar bibberen. Hij kreeg medelijden. Ik heb drie geschenken voor de pasgeboren koning meegenomen. Misschien vindt de koning het wel niet zo heel erg als ik die mooie jas aan het meisje geef. Dan heeft zij het niet meer zo koud en heb ik toch nog twee geschenken over. Het meisje was er heel blij mee. En de vader en moeder kregen tranen in je ogen. ‘God zal je zegenen, jongen’, zeiden ze.

Artie ging gauw weer verder. Op weg naar het kind. Maar door dat alles was hij nu wel te laat op de afgesproken plek. Hij moest alleen reizen, zonder de wijze mannen. Gelukkig was daar de ster, die hem de weg wees. Het was heel ver lopen. Op een dag rustte Artie een beetje uit op een bankje bij een pleintje in een dorpje. Er waren meer kinderen. Ze zagen er arm uit. En ze verveelden zich. ‘Waarom gaan jullie niet spelen?’ vroeg Artie. ‘We hebben niets om mee te spelen’, zeiden de kinderen. ‘We zijn weggevlucht uit ons land en hebben al ons speelgoed achtergelaten.’ Artie keek naar de kinderen. Wat zou het leuk zijn, als ze konden spelen, dacht hij. Weet je wat, ik geef ze de bal, dan hebben ze nog wat te doen. Dan heb ik nog steeds iets voor het koningskind. De kinderen waren ontzettend blij met de voetbal en begonnen heel enthousiast te voetballen.

Artie reisde snel verder. Hij bleef de ster volgen. Toen zag hij dat de ster stil bleef staan boven een huis. Daar moest hij zijn, daar zou hij de koning vinden. Hij wilde er al naar toe rennen toen hij in een zijstraatje een oude vrouw hoorde snikken. Hij schrok ervan – ‘wat is er, mevrouw?’, vroeg hij. ‘Ik heb niets, jongen,’ zei ze. ‘Het is vandaag Kerst, mijn kleinkinderen komen op bezoek, maar ik heb niets meer. Al mijn geld is opgegaan om het thuis nog een beetje warm te stoken, maar ik had geen geld meer voor eten. En ook niet voor iets lekkers voor mijn man, mijn kinderen en kleinkinderen. Eigenlijk hebben we al dagen niet gegeten.’ Zonder lang na te denken, pakte Artie de zak met koekjes en gaf die aan de vrouw. Ze stopte met huilen, keek hem verbaasd aan. ‘Dankjewel, jongen,’ zei ze en ze rende zo hard als ze kon op haar oude benen naar huis.

Een beetje beteuterd bleef Artie achter. Nu had hij die vrouw wel blij gemaakt, maar hij had geen enkel cadeau meer over. Wat moest hij aan de koning geven? Kon hij nog wel bij de koning komen zonder cadeau?

Hij zou het wel proberen uit te leggen. Misschien kon hij als hij weer geld had nieuwe cadeaus kopen en die later brengen. Artie ging het huis binnen waar de ster boven stond. Een jonge vrouw deed voor hem open: ‘Welkom. Wat fijn dat je er bent. Nu kunnen we je bedanken voor alle cadeaus.’

Huh? ‘Sorry, maar ik heb geen cadeaus meer,’ zei Artie. ‘Ik ben ze allemaal kwijt’. ‘Ja, natuurlijk, want je hebt ze allemaal al aan de koning gegeven, precies zo goed als je kon doen. Wat je voor al die mensen hebt gedaan, dat heb je voor Hem gedaan. Hij is de Koning die gekomen is voor armen en voor vluchtelingen. Wat je voor hen doet, heb je voor Hem gedaan.’

Als je mee wilt doen met het aanbidden van de koning. ‘Here I am to worship, Here I am to bow down’