Jouw huis: een huis van gebed of een rovershol?

Preek over Matteüs 21:13

Inleiding

Wat wil Jezus uit jouw huis, uit jouw leven wegjagen? Wat heb je een belangrijke plek gegeven, maar zou dat eigenlijk niet moeten hebben? En wat zou er dan voor in de plaats komen? Wat geef je in jouw leven een plek terwijl het slecht voor jezelf en een ander is. En wie of wat krijgt geen plek, terwijl dat wel zou moeten?

Het zijn vragen die het verhaal dat we uit de Bijbel lazen oproept. Het is de eerste keer dat Matteüs vertelt dat Jezus in Jeruzalem komt. Jezus laat zich huldigen en toejuichen als een koning, terwijl hij op een ezeltje rijdt. De hele stad is in rep en roer. ‘Wie is die man? Wat komt hij doen?’

En dat is meteen duidelijk wat Jezus komt doen. Hij gaat naar de tempel. En schopt daar een rel. Hij jaagt iedereen die iets koopt of verkoopt weg. Hij gooit de tafels van geldwisselaars om. De munten rollen over de grond. De stoelen van duivenverkopers gooit hij omver. Jezus schreeuwt een Bijbeltekst: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn.” ‘ En hij voegt er zelf nog iets aan toe: ‘jullie maken er een rovershol van.’ Nergens in tijdens zijn leven op aarde gaat Jezus zo heftig tekeer. Schreeuwend en rel schoppend.

En het is geen incident. Het is de bedoeling. Hiervoor is Hij naar Jeruzalem gekomen. Om dit te doen in de tempel. Terwijl Hij weet waar dit op uit zal lopen. Dit kan Hij niet straffeloos doen. Hierom zullen ze hem arresteren en uiteindelijk laten doden. Hier heeft Jezus zijn leven voor over. Om dit te doen en te zeggen. ‘Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maak er geen rovershol van.’

Ook nu nog kun je zeggen: Jezus gaf zijn leven, zodat Gods huis een huis van gebed is en geen rovershol. Gods huis, dat is niet langer een gebouw. Dat zijn wij samen als kerk. Samen vormen we een tempel van God. Of ook, ieder persoonlijk – ‘Hij woont met zijn Geest in ons.’ Jij bent ook een tempel, een plek waar God wil wonen. Jezus gaf zijn leven om weg te jagen wat geen plek moet hebben en welkom te heten wat verstopt is.

Misschien begrijp je nog niet helemaal wat ik bedoel. Ik hoop dat het duidelijker wordt als we wat preciezer naar het verhaal kijken. Daarbij zul je zien dat er heel veel op het eerste gezicht verborgen betekenissen zijn. Verwijzingen naar het eerste deel van de Bijbel, die wel duidelijk waren voor Jezus’ tijdgenoten maar waarschijnlijk niet gelijk voor ons.

Eerst maar eens dat ‘rovershol’.

Rovershol

‘Jullie maken er een rovershol van!’ Rovershol. Dat woord gebruikt de profeet Jeremia ook, als hij profeteert bij de tempel. Jullie stelen, moorden, plegen overspel, plegen meineed en dienen andere goden, maar toch komen jullie naar de tempel en denken ‘ons kan niets gebeuren’, ‘de tempel zal ons beschermen!’ Denken jullie soms dat de tempel een rovershol is? (Jeremia 7:9-11)

Een plek waar je als crimineel veilig bent. Een plek waar niemand je kunt vinden en waar je al je geroofde spullen kunt bewaren. Dat hebben jullie van de tempel gemaakt, zegt Jezus. Wat bedoelt Hij?

De tempel was in de tijd van Jezus net als in de tijd van Jeremia een nationale trots. Teken van de bijzondere positie van de mensen in Israël. Wij zijn het volk van God, wij horen bij Hem. En dat was ook iets om dankbaar voor te zijn. Net als nu: je mag dankbaar zijn dat je God kent, dat je gedoopt bent, dat je zijn kind mag zijn. Maar nooit dat je je daarom meer voelt dan een ander. Dat je neerkijkt op mensen die niet geloven en dingen doen waarvan jij gelooft dat het verkeerd is. Veroordelend. ‘Die is gescheiden. Die gebruikt drugs. Die denkt alleen maar aan zichzelf.’ Je er als christen boven stellend. Dan maak je van je geloof een plek waar je veilig bent tegenover de boze buitenwereld.

Maar je bent christen, God heeft een volk uitgekozen, niet alleen maar of allereerst voor jezelf. Juist niet om een zegen te zijn voor anderen. Dat lijken ze in Jezus’ tijd te zijn vergeten: het grote plein voor de tempel wordt gebruikt als marktplein. Het is een enorm plein. Denk eerder aan de Grote Markt en de Melkmarkt bij elkaar in Zwolle dan aan de Plantage in Kampen. Dat plein had een speciale betekenis. Het was de voorhof voor de volken. Mensen die niet besneden waren, niet bij Israël hoorden, waren welkom bij de tempel. Om daar te bidden. Om daar te ontdekken dat de God van Israël de God van alle mensen is.

Maar dat plein had een andere functie gekregen. Overal vandaan kwamen pelgrims naar Jeruzalem om te offeren. Het was natuurlijk niet handig om je offerdier heel de weg mee te nemen. Daarom kon je dat in Jeruzalem bij de tempel kopen. Het grote plein waar niet-Joden, mensen uit de volken, konden bidden was nu een marktplein geworden. Wel zo praktisch. Zo’n enorm plein voor die paar niet-Joden die misschien een keer komen bidden, dat is toch niet efficiënt? [Het is goed mogelijk trouwens dat dit een nieuwe ontwikkeling was. Volgens sommige historici hadden de hogepriesters dit nog maar net besloten en werd de markt vroeger buiten de stad in het Kidrondal gehouden.] Maar Jezus zegt: dit is niet de plek. Iedereen die koopt of verkoopt, jaagt Hij weg. De tafels van de geldwisselaars keert Hij om. Om tempelbelasting te betalen – een soort contributie voor Joden die de tempel bezochten –  moesten veel mensen geld wisselen, omdat ze uit een land kwamen waar ze met ander geld betaalden. Maar Jezus gooit ook die tafels omver. Jezus is vaak heel kritisch op geld. Hij noemt het een god, ‘mammon’. En ook al hebben we geld nodig, veel bezig moeten zijn met geld is een linke zaak. Het leidt je gemakkelijk af van het goede en van God. Het wordt zomaar een macht die je in de greep houdt, zoals je telkens weer ziet bij bankschandalen en zaken van fraude en corruptie. Geld is een noodzakelijk kwaad, maar niet iets dat de plek van bidden mag innemen.

Ook met de duivenverkopers heeft Jezus problemen. Armen die wilden offeren mochten een duif offeren. Maar ook daar hebben mensen een handeltje van gemaakt. Voor duiven in Jeruzalem moest je flink betalen! Armen wordt zo toch nog zoveel mogelijk geld afgeperst. Geld verdienen wordt belangrijker dan het offer van de arme.

Ook op een nog heftiger manier is de tempel een rovershol geworden. Het is het centrum van politieke spelletjes. Hier worden plannen gemaakt om Jezus uit de weg te ruimen. Hiervandaan wordt straks een arrestatieteam gestuurd om Jezus op te pakken (Matteüs 26:47). Het gaat in de tempel om geld, om efficiency en om macht. Het is een rovershol geworden.

Weg ermee, zegt Jezus. Dit moet radicaal anders. Dat zei Hij toen. En als Hij het nu zou zeggen. Wat zou Jezus dan uit jouw huis, uit jouw leven weg willen jagen? Wat geef jij een te belangrijke plek? Dat kan letterlijk zichtbaar aanwezig zijn. Of iets waar je teveel aan denkt, teveel mee bezig bent, je gedachten teveel vult.

[muzikaal intermezzo van 1 of 2 minuten – thuis over praten]

Het visioen

Gods huis moet een en huis van gebed zijn. Die woorden komen van de profeet Jesaja. Daar kondigt de HEER  aan dat iedereen welkom is bij God. Iedereen die een dienaar van de HEER wil zijn. Ook mensen van buiten Israël, mensen met een totaal andere cultuur en gewoonten zijn welkom. Mensen die het gevoel hebben dat hun leven totaal mislukt is, zijn welkom. De tempel moet voortaan heten: ‘huis van gebed voor de volken.’ (Jesaja 56: 3-8) Dat enorme plein voor de tempel, de voorhof voor de volken moet vol worden.

Naar dat visioen lijkt Jezus te verwijzen. Ook door de handelaars uit de tempel te verdrijven. De profeet Zacharia sprak over de tijd dat alle volken naar Jeruzalem zullen komen om het loofhuttenfeest daar te vieren. Alles zal gericht zijn op offeren aan God – alle gewone kookpotten worden offerschalen. Iedereen zal God dienen. De laatste woorden van Zacharia zijn dan: ‘Als die tijd aanbreekt, zullen er nooit meer handelaars zitten in de tempel van de HEER van de hemelse machten.’ Voor schaap- en koehandel is geen plaats meer (Zacharia 14:16-21).[1]

Jezus beeldt dat visioen uit. De tempel wordt een plek voor iedereen. Het moet een huis van gebed zijn.

Huis van gebed

Misschien klinkt dat helemaal niet zo aantrekkelijk voor je. ‘Huis van gebed.’ Bidden heeft iets lastigs. Iets saais soms ook. Af en toe hoor ik daar kinderen of jongeren, maar ook volwassenen wel over klagen: dat er  soms zo lang gebeden wordt in de kerk! Dat duurt zo lang. Je kunt je aandacht er niet bij houden. Het is misschien wel saai.

En misschien voel je daarbij ook wel een vaag schuldgevoel. Ja, bidden, dat is natuurlijk heel belangrijk, maar hoe doe je dat dan? En: waarom beleef ik er dan zo weinig plezier, goeds aan? Wat is daar zo goed aan, dat Jezus zijn leven ervoor geeft?

Het helpt om te bedenken wat dat voor de mensen in Jesaja’s en Jezus’ tijd betekende dat de tempel een huis van gebed moest zijn. De tempel was een plek om God te ontmoeten. Dat betekende: bidden, offeren, muziek, dans, eten, drinken, ontmoeting met allerlei mensen die je daar dan weer tegen kwam. Het betekende uit de sleur van het dagelijks leven stilstaan bij wat God deed en had gedaan. Het was de plek waar je naartoe ging om te offeren als je grote fouten had gemaakt en om vergeving vroeg. De plek waar je naartoe ging als je iets te vieren had. Waar je je oudste zoon heen bracht om voor hem te offeren. De tempel was het centrum van alles dat belangrijk in het leven is. Want dat was de plek waar je God ontmoette. Huis van gebed is meer dan de plek waar je je ogen sluit om te bidden, maar het is daar waar je God ontmoet bij alle mooie en moeilijke dingen. Waar je huilt en feestviert.

Daar moet je ruimte voor maken. Die ruimte moet je niet laten innemen door de gewone dingen van elke dag: geld verdienen, praktische organisatie en machtspolitiek. Nee, je hebt die ruimte van gebed, van viering nodig.

Dan kunnen er bijzondere dingen gebeuren. Zo vindt daar ook genezing, herstel plaats. Dat zie je gebeuren, nadat Jezus de markt op het tempelplein heeft ontruimd.  Dan komen er blinden en verlamden naar Jezus toe en Hij genas hen. Je leest er misschien zomaar overheen. Jezus genas zo vaak mensen. Maar hier is dat iets bijzonders. Ook dit is een verwijzing naar het Oude Testament.

Lang geleden had koning David Jeruzalem veroverd. De stad heette toen nog Jebus. De koning van de Jebusieten had David uitgelachen. ‘Je komt onze stad nooit in. Die is veel te sterk. Ik laat mijn soldaten slapen en vraag aan de lammen en de blinden om de wacht te houden. Dan nog zul je haar niet veroveren.’ Toch wist David, via de wateraanvoer van de stad, de stad te veroven. David zegt dan: ‘De lammen en de blinden, die veracht ik uit de grond van mijn hart.’ Dat werd zelfs een spreekwoord: ‘Lammen en blinden, die komen de stad niet in’ (2 Samuel 5:6-8). Maar zij komen nu naar Jezus toe: mensen die op dat tempelplein de weg niet meer konden vinden, tussen al die handelaren, komen nu bij Jezus en Hij geneest hen.

En opeens is er ook weer ruimte voor kinderen. Ze spelen na, wat ze hebben gezien. Ze spelen intochtje. Eentje doet alsof zij een ezel is. Een ander klimt op haar rug. De andere kinderen staan eromheen en roepen: ‘Hosanna, Hosanna, voor de Zoon van David!’

Tenslotte

Jezus wil het echte leven weer herstellen. Daar heeft Hij zijn leven voor over. Om mensen weer in verbinding te brengen met God, de bron van het leven. Hij wil dat Gods huis een huis van gebed is. Dat het daar dus in de kerk om gaat – dat we verbonden zijn aan God en daar onze tranen en onze blijdschap kunnen delen. Door te bidden, te zingen, te dansen, te eten, elkaar en God te ontmoeten.

Dat kun nu allemaal nog niet. En het gaat niet allemaal goed, maar dat is Jezus’ bedoeling. Daarom is Hij gestorven.

Laat Jezus binnenkomen in je leven. Laat Hem wegjagen wat daar niet past. Wat een te grote plek heeft ingenomen. Dat doet soms pijn. Dat is soms hard. Maar houd in beeld wat zijn bedoeling is: jou weer met het echte leven, met God te verbinden.

Want dan gaan er mooie dingen gebeuren. Genezing zal er dan zijn er is weer ruimte om te spelen en voor blijdschap. Laat je huis geen rovershol zijn, maar een huis van gebed.

Amen

Misschien kun je tijdens het voorspel van het volgende lied daar ook eens over nadenken of met elkaar over praten. Voor wie of wat komt ruimte in mijn leven als mijn huis een huis van gebed is?


[1] Wolter Rose, Geschriften over de Perzische Tijd, ‘Zacharia’, dtp.